Ik zag een voordeur niet zo ver van mij
en verderop een paar die van gelijke grootte
strak gelakt met zwaar beslag goed in balans
de nieuwe gevels sierden.
Het was goed een pril begin te zien
en dacht ze alle sterkte alsook vreugde toe
een woning nieuw nog in zijn tijd,
mag rekenen op vele, lange jaren.
Er kwam een boot voorbij en legde aan
de steiger getekend, met sporen van de jaren
het metselwerk en steenbeslag, goed uitgehard
verdroeg het rusteloze water met gemak.
De voordeur van het grachtenpand, fraai gesneden
uit het juiste hout, met klopper, kruk in grachten kleur
ook een lantaarn in 't bovenlicht en blinkend schoon
voor 't licht als welkom, ongeacht de tijd en jaren.
Een stem vroeg plots wat ik kwam doen, of was er iets vergeten
ik wenste slechts mijn hand te leggen op wat mij zo trof-, en
alles wat gebleven, bij eeuwen in- en uit en ondergaan.
De voeten in 't verdiepte spoor, mijn hand de schok en grijp me vast
aan het beslag, een kunstwerk van een onbekende,
de meester en zijn werk heeft mij geraakt,- en overbrugde alle tijden
dat is wat kunst met mensen doet,- en draag het gaarne bij me.