Altijd maar alleen.
Het is buiten donker en guur en koud,
Ik ga nu niet naar buiten, voor geen goud.
Maar er zijn veel mensen die eenzaam zijn en alleen,
Alleen met hun foto`s, een fles drank houd ze op de been.
Wat dacht je van de mensen die slapen onder een brug,
Rillend van de kou, geen dikke warme deken over hun rug.
Drinkend en in zich zelf pratend in deze koude nacht,
Hongerig, en ze moeten de volgende ochtend weer op jacht.
Kleumend bedelend om een gulden of een korstje brood,
Zoekend in de vuilnisbakken naar een weg gegooide kippenpoot.
Wij zitten dan geriefelijk thuis, lekker warm en droog,
De t.v.aan, lui op de bank met onze benen omhoog.
En denken er over na wat we morgen nu eens zullen eten,
Kijken elkaar vragend aan, zo van ik zou het echt niet weten.
De ouderen die wachten, zal er iemand koffie komen drinken?
Komt er dan niemand, dan zie je stiekem een traantje weg pinken.
Wij hebben het te druk en haasten ons dan door de straten,
Hebben echt geen tijd om even met iemand te gaan praten.
Maar als je dan toch iemand snel een glimlach geef,
Zie je wel gelijk dat die persoon toch even op leeft.
De mens denkt alleen aan zich zelf, of hij wel alles heeft,
En wil absoluut zeker zijn dat hij gelukkig leeft
Ja zeker, ook ik ben schuldig aan deze maatschappij,
Stond ook niet te trappelen voor aan in de rij.
Maar wat ik weet is, dat ik er wel iets aan kan gaan doen,
Even naar zo iemand heen gaan, en mij niet verstoppen als toen.
Een luisterend oor, een steunende arm of een praatje,
Kijk om je heen, misschien is het wel iemand uit jou eigen straatje.
Het is buiten donker en guur en vreselijk koud,
Nee toch maar niet naar buiten…voor geen goud!
J.v.B