Ja toen, ja toen
zag ik een bij op
een najaarsbloem
tussen het geurende
stuifmeel, de voelende
dauwdruppels en de tastende
bladeren in het groen.
Ja toen, ja toen
hoorde ik een bij
zachtjes zingen
tussen het blauw van
de seringen, tussen
goudkleurig en vermiljoen,
tussen wat haar lokte in het groen.
Ja toen, ja toen
heeft het werken de bij
ertoe verplicht het zoet
te zoeken in het ochtendlijke
licht. Het voert de bij in haar
dagelijkse doen naar het
honingzoet in het groen.
Ja toen, ja toen
zag ik een spin in zijn web.
Het lot maakt wat zoet is soms
wrang; met bitter sterft het
bijengezoem te midden van het levende groen.
Ja toen, ja toen
zag ik de cyclus van het leven
gesponnen in een aards netwerk
tussen het groen en vermiljoen.