De horizon zat mijmerend
Aan de waterkant
Hij droomde over dagen
Zonder einde of begin
En over verlangen peinsde hij
Van het onbegrensde soort
En stond en passant
Nog even stil bij eeuwigheid
Eeuwigheid, zo bedacht de einder
Bestaat alleen uit nu
Hij zat nog wat te zitten
Turend in de verte
Toen dook hij het water in
En zwom met lange slagen
Naar de plek waar hij bestond