En onbesuisd ving ik de wind in mijn handen
Mijn tanden klapperden nog na van de vrieskou
Toen ik de noordertocht in een hangertje deed
Om rond mijn nek te hangen
Niemand heeft ooit zo’n schat gehad
Zo’n rijkdom in de palm van zijn hand
En daarna in een hanger rond haar hals
Niemand heeft ooit zoiets met een ander gedeeld
Of een ander ermee verveeld
Door er over op te scheppen
Niemand die het ooit heeft nagedaan
Niet in dit of een ander bestaan
Op welke leeftijd dan ook
Ben ik dan zo een buitenbeentje
Dat ik het wel kan,
Maar niet met anderen kan delen
Dat ik zo speciaal ben dat
Anderen mij zullen mijden
Uit angst minder te zijn?
Wat doet dit pijn…