ofschoon onwrikbaar en knisperend
als een kalenderdag naar willekeur
zou voorbij de branding het ogenzicht
roerloos moeten zijn, het water kalm en brak
dan viel niets meer te bevriezen,
niets te bevatten in vloeibare lucht
ontstemde woorden zouden verdrinken
in een uitbundige oceaan van tranenzout
een zielevloed zou alles sprakeloos blauw kleuren,
aanwezigheid afdrijven, tijd vullen met geruis
daarna zou ik met zachte hand adempijn
verstrooien langs de frisgewaaide kust
kostgaand in mijn eigen vreemdlichaam,
op herhaling
in mijn meest noordelijke ijszee