nu de herfst lijkt te smoren
in onkundigheid is het gloren
van de nieuwe zon verdwenen
in de trage dimensie van mijn vlijt
hoe het boek ook schreeuwt
zich wil laat lezen dwars door het doffe kaft
is mijn vlucht langs dode vogels
iets wat ik nooit had bedacht
het hart, de pionier van mijn reis
de ingezetene van het verdorven vlees
blijkt te zijn gerooid
door toedoen van mijn eigen zeis
wie ben ik nu de waker als dwaler telkens
nieuwe wouden vindt en de slaper
de rust ontwijkt in het
eentonig gebrom van de nacht