Parkbankje,
Stil zit ze op een bankje in het park,
Kijkt wat voor zich uit en denkt na.
Ze ziet de schaduw van de bladeren van de zon op het gras,
Langsaam dansend door de wind die de bladeren laat bewegen.
In de struiken ziet ze een met dauw bedekte spinnenweb,
waar de zon op schitterd en spiegelt.
Plots schrikt ze op van een kraakend geluid.
Ze kijkt naar beneden, en ziet niks, alleen een torretje dat over de bank loopt.
Ze richt haar hoofd weer op en kijkt naar een zwerver die op de bank tegenover haar zit,
Hij lacht naar haar met een mond vol rotte tanden.
Zijn jas en schoenen zijn kapot, vol grote gaten.
Waar gaat deze wereld naar toe, ze weet het niet.
Ze lacht schriel terug naar hem en staat op.
Ze loopt langs het pad het park weer uit.
Terug naar het saaie, en in een sleur geraakt leven.