de ruimte die eens passend en eensgezind mijn onderkomen eerbiedigde slentert nu wezenloos langs torenflats met hoekige muren
het glas is levenloos zonder zon het doodt de dagen met het vangen van vage silhouetten die steeds reikend naar de verte hun beelden zien vertragen in de storm
het leven vervaagt mijn twijfel nu de herfst de dood nog stiller maakt
‘k zie dat de reeds gevallen bladeren het boek gaan sluiten en zich afvragen of er nog een wens staat geschreven in de colofon op te harde kaft