O kon ze maar
als in haar gloriedagen
weer volmondig ontdorstend teugen...
Van alle franjes die ze nog bezat
dreef ze voort op maar enkele
Neigingen tot volledige overgave
vermande ze in haar gelatenheid
daar dorst langskwam met de seizoenen
Alsware inzakkend bedlegerig
droeg ze haar lichaam in haar handen,
verteerd door hongerige werklust
in opzienbare kruimelige ruwheid
waaruit de gevleugelden elke nacht gulzig pikten
De zon verliet de horizon met een gloed
Wrijvend haar kraaienoogjes tuurde ze weer naar
elders
waar vandaan telkens de echte rimpels klonken,
't geplens en geplons van
gesuikerde kastanjes druppelend
uit een snikkende boom
halfgeworteld in de zee...