N.a.v. het gesprek dat nooit gevoerd had mogen worden.
Wie mij van mijn pijn ontdoet,
dood ik of heeft mij vermoord.
Omdat alle jaren zinloos waren
dat vechten tegen al 't vreemde.
Je gaf me de naam die me opensneed,
jouw vingertoppen branden nog altijd
en brengen falen; je restte in mijn dromen,
wilde mijn wereld niet meer uit.
Gezeten op de trap deed alles zeer;
nog altijd leef ik met de zoete wraak
tussen verknepen kaken, krakend gewicht
meegezeuld op brak gebeurde schouders.
N.a.v. de herinnering.
Dus daar lig je, met uitgestoken handen
wacht je op het oordeel mijns, en terwijl
ik je met beide handen optil vraag ik me
waarom je niet te laten vallen?
Maar wie mij van mijn pijn bevrijdt,
die heeft mij gedood - of zal ik moeten doden.
Ik spel je naam met opzet verkeerd vandaag.