nog vloeien en verwaaien zich in ‘t monotoon de dagen en dat wat als een smart geboren wordt door mij in de nacht bezworen die ‘k pijnvol in mijn harte draag
toch maak jij dorre akkers vruchtendragend ’t verzachtende doorploegd het zijn in wat nu milde avonduren; hoe teder is de dans in kaarsenschijn in ‘t vurig rood van vlam gebonden
mijn ogen hebben jou gevonden als schaduw op een witte wand die mij in ’t innerlijke raakt nog in een droom mij warm omarmt en liefdevol neemt bij de hand.