Hard ren ik weg om die schele engel te ontlopen.
Hij kan of niet schieten of heeft te veel godendrank gezopen.
Keer op keer stekende pijnen in mijn borst.
Er steken pijlen in mijn rug, krijg het kouder, voel de vorst.
Waar blijft die pijl die mijn hart weer zal verwarmen.
Ik draai me om , meteen zitten er pijlen in mijn armen.
Scheldend, vloekend vervolg ik snel weer mijn pad.
Door de pijlen in mijn been gaat het alleen niet zo hard.
Zo zacht als ik nog kan, sluip ik ineens de struiken in.
Hij was al boven me, dat had dus weinig zin.
Oog in oog sta ik met het vliegend gedrocht.
Genade, genade had ik hem op het verzocht
Vrees niet, kom alleen jou weer liefde geven.
Verloor mijn bril toen ik aan kwam zweven.
Blijf stil zitten dan schiet ik raak.
En vervul uiteindelijk mijn taak.
De pijl was raak, voelde liefde en wist dat engelen bestonden.
Kreeg niks meer mee, was al bezweken aan mijn wonden