Huil maar niet, niet vannacht. Na alle veldslagen is het tijd dat ik weer eens kom met kaarsjes, met rozenbladeren en met twee sterke armen die ik door en door getraind heb voor jou. Vannacht zal alles even anders zijn, waag ik je te beloven terwijl jouw hoofd steeds lager gezakt is richting aarde. Begrijpelijk, maar onterecht want de zon zoekt je nog altijd - maar mijn ogen niet want ik weet je te vinden, verdwaald in het immense bed in een kleine bovenkamer. Je zou eens moeten weten wat er in mijn bovenkamer rond gaat trouwens.
Geduld heb ik niet, maar voor jou meer dan ooit tevoor. Ik tel de druppels water in het meer, kijk hoe de wolken dansen en hoe we dat ooit samen gaan doen. En dan lach ik de machteloosheid weg, die verschrikkelijke slopende ziekte van handen in boeien en dwangbuisverhalen. Dan proest ik de nachten weg die ons scheiden, op weg naar de toekomst (wie voor het verleden leeft, leeft in tranen. Wie voor de toekomst leeft, heeft een droom) waarin domweg alles mogelijk is. Ik weet nog niet waar wij ons brengen gaan, maar het kan alleen maar beter worden. Want dankzij jou is alles beter.
Dus huil maar, huil maar alle tranen stuk op schouders die gemaakt zijn om jou te dragen. Ik zal er zijn, ik zal er volledig voor je zijn - zoals ik altijd al was sinds ik je kende.