Mijn kamer is flitsend blauw vannacht...
Ik veeg met mijn vinger
al ’t stof van de ramen
zoals een man dat nooit zou doen.
En in die verheldering
zie ik door het raam een duistere vrouw
met een rode hanenkam op straat
mij strak griezelig aankijkend.
Versteend maar nog net niet vergruisd
zwellen mijn blauwe ogen op.
Ze haalt in een snelle beweging
haar handen door d’r felle haar.
Haar lange roodgloeiende jurk
wappert tergend in slow-motion
met zoveel gemak tegen de wind in.
Uit pure droogte knipper ik
met mijn ogen, eenmaal teveel.
Want mijn geopende waterige blik
ziet rood, maar haar gedaante niet meer.
Ze bewoog sneller dan het licht
en staat ineens achter me.
Ik huiver, maar laat me niet kennen.
Ik strik met trots mijn lange blauwe veters,
verstop mijn handen zo nonchalant mogelijk
in mijn stralende blauwe colbert.
Maar onverstoord wijst ze met haar rode vinger
alle blauwe meubels van kleur,
zoals alleen een vrouw dat kan.
Zij fronst met haar rode ogen
de mijne hypnotiserend in dromenland
en mijn geest ver in vergetelheid.
Die ochtend erop ontwaak ik alleen
in een mysterieuze paarse kamer,
en vraag me telkens af,
waar ik toch in hemelsnaam ben
tot op de dag van vandaag...