Tegels die vierkant horen te zijn
vliegen heen en weer
door grote bollen zeepsop.
Jij zit daar,
je lacht.
Dat is vreemd.
De grond onder mijn voeten
is zandkleurig
maar prachtig aangeharkt.
Geen bloedspoor
maar een druipende kraan.
Jij zit daar maar.
Wegkijken durf ik niet.
Een zeepbel spat kapot
oorverdovend geklater.
De geur van buskruit,
jouw hart ligt samentrekkend
in mijn steeds bleker wordende handen.
Geen stoppen
maar een doorgang,
naar doorgang. Je begrijpt me wel.
Jij zit daar nog steeds.
Je glimlach is weg.
Ik stap naar achter
en val.