Ik heb nooit gehouden van de alleenzaamheid. Dat ik het nodig had, wil niet zeggen dat ik er van gehouden heb. In de grootste groepen de hoeken op te zoeken, in een warm bed de steken te voelen dat er ooit ergens meer moet zijn. Alle mensen afkaatsen en vervolgens het diep verdriet van de ongeliefdheid, van het in de steek gelaten zijn. Zo maakte ik het mijn vrienden veel te moeilijk, terwijl ik alleen mezelf te grazen wilde nemen. En dat heb ik gedaan, gedaan waar de golven metershoog aanwelden, waar de wind aanjoeg en geen mensen durfden te blijven staan om te kijken naar het schouwspel. 'Er is een man stervende.' Precies, dat idee - waar naalden zich verzamelden maar ik mijn eigen messen in mijn broekzak hield, omdat het zoveel moeite bespaarde. Ik hield mijn handen vrij, zullen we maar zeggen.
Maar nu ik niet meer weg mag rennen (van mezelf welteverstaan), is het leven eigenlijk veel makkelijker geworden. Ik houd mijn oog niet eens meer op de vluchtroutes, omdat ik je vertrouw met mijn hart in jouw handen. Daarbij, mocht je het willen slopen dan wil ik je daar nog wel bij helpen ook. Want hier, in dit huis gebouwd uit de brokstukken van onze muren, waait het niet. Er staat een mensvriendelijke tocht en het is droog hier. Metaforisch, en dus geheel onwaar - en toch ligt er tussen de zinnen iets wat ik mezelf wil vertellen (excuses aan de lezers die zich nu overbodig vinden, zo was het niet bedoeld). Maar meer dan dit alles, mag het afgesloten worden, zo'n tiktak na het hele uur om aan te geven dat het nu wel klaar is. Dat altijd maar schrijven over mezelf, op een gegeven moment is er geen verhaal meer over (ik weet het, de Groninger zei het en ik noemde hem een muze, vooral omdat het zo lekker klonk).