...
Op haar wolk-witte huid
laggen plekken als blauwe luchten
drijvend, gedijend, zachtjes glijdend
de hemel, haar aderen uit
Op haar roos-rode lippen
hingen vellen als losse blaadjes
wiegend, worstelend, droevig waaiend
in haar adem door doornen gekust
Op haar kleur-rijk gezicht
stond een glimlach als grijs paleis
bevroren, verlopen, haast verdronken
haar hoop, haar wanhoop onderstreept
Op haar room-ranke rug
waar bonte strepen en oude wonden
een macaber landschap scheppen
draagt zij de wereld
F.