Ik weet dat dit gedicht niet rijmt,
en dat gedichten meestal wel rijmen.
Ik weet dat een gedicht poëzie is,
en dat poëzie kunst is,
en dat kunst ook een schilderij kan zijn.
De Mona Lisa rijmt niet,
de Nachtwacht rijmt niet,
en de Aardappeleters van van Gogh rijmt ook niet.
Vergeef me dus dat dit gedicht niet rijmt.
Maar ik ben een beetje in een filosofische bui.
En dat vind ik verdomde eng.
Want filosofen zijn ook filosofisch,
en het laatste wat ik zou willen is een filosoof zijn.
Nadenken over vragen waar geen antwoord op is.
Om uit eindelijk op een vage conclusie te komen die misschien wel eens het antwoord zou kunnen zijn op een vraag.
Dat klinkt een beetje raar in de oren bij mij.
Als Gymnasiast wil je dingen liever zeker weten.
Anders vinden we het eng.
Want we zijn bang.
Bang voor dat soort vragen.
Omdat we het niet zeker weten.
Willen we iets weten over de bushbush van Afrika, dan gaan we naar de bushbush van Afrika en doen we daar onderzoek, om daarna terug te komen.
Willen we iets weten over de dood, dan pleeg je zelfmoord en dan...
Dan is er niemand die je kan vertellen hoe je terug moet komen.
Dus dat is verboden terrein.
Dus gymnasiasten zijn geen filosofen.
Maar ja, ik ben toch in een filosofische bui.
Want ik heb een antwoord op een vraag.
Niet zo maar een vraag.
Maar een enge vraag.
Een verboden vraag.
Een vraag die de mensheid al een hele poos vasthoudt.
En ik weet dat het slechts mijn antwoord op die vraag is.
Ik ben slechts een gymnasiast.
Slechts een Nederlander.
Slechts een mens.
Slechts een ziel.
Tusse al die andere miljarden zielen op aarde.
En tussen alle zielen van vroeger, en alle zielen die nog moeten komen.
Maar ja, ik ben een beetje aan het afdwalen.
Terug naar de vraag.
De vraag die ik heb beantwoord is de volgende:
Is er leven na de dood?
Of anders gezegd:
Is de dood het einde?
Is dit leven alles, en is het weg na de dood?
Of geeft het nog een toegift?
Nou ja, er zou dan natuurlijk maar een oplossing zijn.
Dood gaan.
Maar ja, dat is moeilijk zoals ik net al zei, want dan kan ik het niet meer hier vermelden.
Ik heb een andere oplossing bedacht.
En kwam met de volgende conclusie:
De dood is als de grenzen van landen en de waarde van geld.
Oke, dat klinkt vast heel erg stom.
Het kwam ineens bij me op.
Maar toen ik er over na ging denken,
toen werd het, voor mij, toch opeens heel logisch.
Kijk:
De grenzen van landen worden bepaald door mensen.
Mensen vinden dat het ene stuk van een land van hun is, en anderen vinden weer een andere stuk mooi om op te leven.
Dat klinkt heel erg mooi allemaal,
maar het klopt niet.
De grenzen van landen liggen helemaal verkeerd.
Kaarten van honderd jaar geleden kloppen niet meer.
Grenzen veranderen continu.
Het ligt er aan wat de mensen er van vinden.
Welke waarde de mens geeft aan de grens.
Dus grenzen bestaan eigenlijk niet.
Eigenlijk zouden we gewoon allemaal een land moeten zijn.
Een wereld.
Zonder grenzen dus.
Wat de waarde van het geld betreft:
Dat gaat net als de grenzen.
De mens ziet iets.
Hij geeft het een waarde.
De mens ziet iets anders.
Hij vergelijkt het met het andere en geeft het een hogere of lagere waarde.
Het gaat er dus weer om wat de mens er van vindt.
Hoe de mens het waarneemt.
En gezien alle verschillen in prijs is die waarde dus ook niet goed.
Dus eigenlijk bestaat waarde niet.
Alles en iedereen is gelijk.
Het is wat de mens er van vindt.
Dus nu heb ik uitgelegd wat mijn antwoord betekent.
Zodat je hem gaat onthouden, zal ik het nogmaal zeggen:
De dood is als de grenzen van landen en de waarde van geld.
Waarmee ik dus wil zeggen dat de dood slechts is,
wat de mens er van vindt of zegt.
Aangezien wij een dode niet meer zien bewegen of praten,
denken we dat hij weg is.
En niet meer bestaat.
Net als met die grenzen en die waarde.
Maar ik heb zojuist al uitgelegd dat die grenzen en waarde nietszeggend zijn.
Dus is de dood dat ook.
Dus is de dood ook niet het einde.
Maar er gebeurt dus wel iets.
Maar op de vraag:
Wat dan?
Kan ik je, voorlopig, geen antwoord geven.
Sorry.
Ooit kan ik dat vast wel!
Maar nu nog niet.
Het spijt me.
Óf ik zie dat na mijn eigen dood, die nog zo'n tachtig jaar ver weg is.
(Als alles volgens plan verloopt)
Óf ik moet weer een filosofische bui krijgen.
En ik weet dat dat niet mag.
Als gymnasiast.
Maar stiekem hoop ik het toch.
Maar ik weet alles wat ik zojuist heb gezegd niet zeker hoor!
Het is slechts een antwoord op een niet-te-beantwoorden vraag.
Van een gymnasiast,
een Nederlander,
een mens,
een ziel...