...
Dikke dierenvachten rollen
als dolle honden door
wonderlijk witte straten
wijn roze wangen en
bont geklede vrouwen
kleuren het blanke blad
't buiten dat mij als schilders-
doek verzoekt en mij
meerminnend tot hem roept
Kleine kinderen gooien
kleine ballen sneeuw
vlokken vallen, dwarrelen
verlegen om mij heen
poppen met penen neuzen
en twijfelachtige ledematen
lachen mij, tevreden toe
mijn kleine wereld bedolven
onder dikke pakken pret
Maar God wat is het koud!
mijn tepels priemen, steken
als pegels uit mijn borst
mijn lippen kou en blauw
door Oostenwind kapot gesneden
liggen als dood gesloten opeen
en mijn zak, kleinmoedig
en beteuterd, ligt als schildpad
in mijn stijfbevroren slip
Ik voel mijn wanteloze handen
en mijn bibberend lijf, biddend
om binnen, om warmte
maar verdoofd door de sirenen
van het laatste seizoen
sleep ik mij als slee
steeds verder het winterwit in
voorbij de stad, voorbij
voor mij - de poolvos van de dood
F.