Het verpleeghuis
De kamers klein, de gangen groot.
en alom de geur van ziekte en van dood.
Leuningen langs elke muur, ik blijf er maar vanaf
want ze leiden niet naar buiten, maar rechtstreeks naar het graf.
In haar rolstoel zit ze, witjes en gebogen stil
Niets ziende door haar veel te grote bril
Wie oplet kan haar zachtjes horen huilen
Tot een meisje komt, wit van schort en witte muilen
Liefdevol pakt ze haar knokig polsgewricht
En strijkt haar de haren uit het betraande gezicht
Even dacht ik dat ik blijheid in de oude ogen zag.
Dankbaar voor het zustertje met haar blijde lach
Op slag leek in dit trieste huis de dood verdreven
en bracht het zorgzaam zustertje weer zon en leven
En toen ze me vroeg, “ook een kopje thee misschien?
Weet ik het zeker, ik heb een engel gezien.