Met de verkoelende westenwind
waaien de stemmen mee van het strand
over het warme zand het huis in
Krakend houtwerk van zwellende sponningen
tikken van gespannen glas
Op de overloop draait het stof
zijn rituele rondjes in het licht
vallend vanuit een bovenraam
Een deur smakt dicht en haast
gelijkertijd ruziemakende stemmen
de één hoog, de ander bassend laag
totdat de donder rommelt
de bliksem schichten slaat
Op de vloer in de kale keuken
droogt een vrijwel dode muis
Uit de gaten in de huid kruipen
aarzelende vliegen, die zich afvragen
wat zij met hun vleugels moeten doen
of helemaal niets kunnen laten
Zuigmonden bewegen, facetogen
weerkaatsen licht in nieuw bestaan
alsof de smakkende geluiden
van even geleden en dus voorheen
veranderen van binnenin tot buiten
Een hongerig, droevig zoemen begint