'O, jeugdigen', sprak de man aldaar op verheven toon.
'Jullie gedragen je als stervende kinderen,
kindersharten vervuild en vervuld van onzedelijk vertoon.
Aangesprokene, aanschouw uw noodlot of kan het u niet deren?'
'O, grijsaard', riep de jongere spottend uit.
'Behandel ons harten toch niet als dat van een kind,
wij, jongvolwassen, zijn wijs genoeg en rijp als zomerfruit!
Zo als de rood robuuste appel die zich in Eva's hand bevind.'
'Infantiel!' Bulderde hij uit drift en nijd.
'Is de gedachte dat jij rijp zijt, fysiek discutabel,
doch van geest beslist uitgesloten. Het doet mij spijt,
je te zien spartelen, jouw lot zal zijn, die zelfde als van Abel.'
'Stik toch!' Wierp de jongeling heftig tegen.
'In uw doodsverwensingen! Uw grijze geest is aan het gisten!
De tijd slaat ons om als een blad in de wind, 's Godswege
zijn niet te doorgronden. Oude gek, bespaar ons uw redetwisten.'
'Omhoog gevallen stuk rot fruit!' Raasde de oude furieus.
'Bespaar mij 's Godswege, haar spoor ben je bovenal bijster en
- met een vers brein vervuld van onbeschaamde perverse - bijna incestueus,
zijn de onvolkomen, ofwel kinderlijke, driften die jouw leefsloop zullen teisteren.'
De man ademde zwaar en vervolgde met enige moeite,
'Schuw niet voor het kinderhart, nooit! Want zij is als enige puur.
Laat haar met u rijpen, schenk haar aandacht en zij zal u doen begrijpen.
Zij, en zij alleen, zal u onderwijzen over goed en kwaad, over lust en liefdesvuur.'
Er restte immer nog stilzwijgen.