Filosofie
Uit 'het leven'
(doorlopend)
36.
Hij zag de driehoek
De vrouw was er, de tederheid
van haar verschijning maakte zijn
hart rustig. Zij nam hem mee
terwijl hij daar lag. Naar andere
oorden om te kijken hoe het er
was. Zij sprak niet, de beelden
vroegen niet. Hij keek ernaar,
verwonderd dat hij was. Zij trok
hem mee in een vloeiende lijn
doorheen, voorbij alles, wat er te
zien was. De vrouw, de eeuwige
vrouw. Alle dingen kende hij nu,
alle geheimen. Het was het voed-
sel dat hem in leven hield, langer
dan de wortels, langer dan de
appels van de bomen. Er waren
vissen in het water, nu wist hij
dat, nu kende hij de plekken. Hij
wist alles, wit straalde hij uit.
Het wit als een licht dat terug
leven bracht in zijn lichaam. Hij
had gezien, hij zag. De wonde
deed pijn, de zon brandde. Hij
zag het punt, de punten. Hij
zag de lijn, hij legde verbanden.
Zon en maan en zichzelf. Hij
zag de driehoek, het eeuwige
zijn. Het overstemde het
gekrakeel van het banale
levend zijn. Hij zag de vrede
van het eeuwig zijn. Het
was machtiger dan het
gehuil en getier van
het wreedzijn.