De Merel
Zomaar ergens midden in een stad
Zit een merel, z’n verenpak nat.
Als een verzopen kat ziet hij eruit,
Het kan hem niet schelen hij fluit
Alsof hij in het zonnetje zat.
De mensen lopen langs hem heen
Hij fluit ze na maar kent er niet een.
’t Is ook niet wat hij zoekt op zijn pad
Zo in z’n uppie in die boom zonder blad
In het centrum van Geleen.
Hij geeft uiteindelijk de moed maar op,
Is de regendruppels zat op zijn kop.
Het is donker en nat en bovendien koud
Daarbij het geluid van een kat die miauwt,
Maakt dat hij kiest voor het ruimere sop.
Maar binnenkort dan komt de tijd
Dat niets hem meer van een vrouwtje scheidt.
Dan fluit hij er weer lustig op los
Wellicht wat dichter bij een bos,
Tot zij zich tegen hem aanvlijdt.
Indy Toma