Het leek wel allemaal een sprookje
Met verzonnen gedachten en eigen fantasie.
Hoe ik je tegen kwam was een raadsel.
En een zwart gat in mijn geheugen.
Maar er was een manier, een reden.
Misschien vond je mijn schoen wel aan de rechterkant van de weg.
En stond hij even later voor mijn deur te blinken van de regendruppels
of de uitgeveegde inkt van het briefje dat er bij hoorde.
Maar stilletjes weg vloog om het raadsel nog groter te maken.
Enkele jaren later leek het allemaal op een verhaal dat uit de lucht viel.
Zinnen die niet waar konden zijn en toch mijn lichaam veroverde.
Hoe hard ik ook tegen het idee was.
Men sprak van geluk.
Ik zet een pas opzij
en jij geen één dichter bij.
Daar ginder ver op het grote kerkplein
brachten de klokken me terug
verborgen bij jou.
In het grote, hoge gebouw.
Stoelen met hoog gemaakte rugleuningen en verschillende gekleurde of niet gekleurde zakdoeken in het bezit van delen, van het lichaam.
Ontstond een zelf gemaakte tekst.
Dat mensen wou duidelijk maken hoe ik het gat in mijn geheugen had opgevuld.
Het was wit en net lang genoeg voor je.
Een meter in de zestig.
En verstopt onder het zand met allemaal bloemen.
En een linker schoen aan de rechterkant van het stukje gras.
Om de zoveel tijd breidt je voortuin uit terwijl ik met je praat.
Tussen al de levenloze mensen om je heen.
Maar Lantaarnpalen zoals jij blijven licht schijnen in de duisternis van de tijd.