Ellendige waarheid,
Gollem, Gollem,
de mot en haar bestemming.
Ik trooste het brood
en vergat mezelf, opgelucht.
Ik schreeuwde kinderen,
ontelbaar lang.
Zwarte vogel, ik
je maskers;
ik, de aasgier,
vreet het zwart
uit een licht lijk,
en soms in donkere dagen.
Honger naar gebrek.
Gestolen onmacht.
Ex Nihilo Nihil Fit.
De nacht dacht
en ik steel je tijd,
het zwart,
volledig zwart, gekleurd.
De vleugels, schud
de kracht er volledig uit!
Hard,
mijn vrijvlucht,
zwart dansende
Koning der Blinden.
Een wolf in wolfskleren,
in wel twintig stemmen
klinkt de polyfonie, te zot
want tijd de leugen.
Een onzeker lied en
anderhalve zucht
voor woorden.
Voor sprookjes ben ik al te jong,
cirkelend in vierkanten.