Het vrouwtje had nog deze morgen...
het gouden speldje aangepast.
Meestal lag het opgeborgen...
veilig bij haar in de kast.
Hieraan lag haar veel gelegen...
't was het mooiste wat zij bezat.
Van oma had ze 't eens gekregen...
't was haar allergrootste schat.
De laatste tijd wou 't niet meer vlotten...
ze kon het leven niet meer aan.
Ze kon zichzelf nu niet bedotten...
ze wist dat 't zo niet door kon gaan.
Het speldje heeft ze nu genomen...
het kwam haar toch niet meer te pas.
Het kleine meisje is gekomen...
omdat 't haar naamgenootje was.
Ik zal niet zo lang meer leven...
sprak de oude zieke vrouw.
Oma heeft 't mij gegeven...
oma geeft het nu aan jou.
Het meisje stond daar diep bewogen...
en door droefheid overmand.
Keek zij met betraande ogen...
naar 't gouden speldje in haar hand.