Drie kleine kleutertjes die zaten op een hek.
Buiten in het riet daar lag een hondje dood.,
zijn staartje was afgevroren,
zijn billetjes lagen bloot.
Bim bam beieren
zei de koster
zonder eieren,
groen is gras
onder mijne voeten,
''k moet dwalen. 'k moet dwalen,
langs bergen en door dalen.
ik ga twee emmertjes water halen.
met Jan Huygen in de ton
met een hoepeltje er om.
ik vertrek vast naar Den Haag
Want in Den Haag
daar woont een graaf
en zijn zonen heten Jantje
O, als eieren zo groot.
in een groen,groen knollen-knollenland.
daar lagen ze allen bloot.
de een die blies op zijn fluite-fluite-fluit
de ander klapte in zijn handjes.
blij, blij,blij.
hij heette Moriaantje
hij was zo zwart als roet
Naar bed, naar bed, zei Duimelot.
Maar Berend Botje waar gaan varen.
alle eendjes zwommen op de baren.
Schuitje varen over de zee.
klein vogelijn, op groene tak
Hansje, pansje, kevertje
die klom eens op het dak.
Grootmoeders rijmpjes op de hak.