Overvloed.
De wind jaagt de miljarden sporen
van slechts een enk’le paddestoel
de wereld in , opnieuw geboren
te groeien met het zelfde doel.
Van al die sporen rijpen enk’len
de rest is overdaad valt weg
de sterksten zullen overleven
door aard’ en spoor in overleg.
Zo zijn de kinderen geboren
een zaadje uit een grote zee
dat zich de eicel in zal boren
de rest ebt weg , doet niet meer mee.
De zalm trekt opwaarts in rivieren
legt daar bij duizenden tegelijk
haar eitjes , voedsel voor de dieren
slechts enk’len worden haar gelijk.
Het voorjaar doet het stuifmeel kleuren
dat zich verspreidt in puur geluk
met stille hoop straks weer te geuren
maar ’t leeuwendeel van ’t al gaat stuk.
Zo is de wereld vol en geef graag
tasten wij in haar overvloed
maar willen meer dan wij behoeven
waarin de mens zichzelf ontmoet.
th.