Ik sta nu op het water, maar ben geen heilig man;
Slechts de enige persoon op Aarde die het water dragen kan.
Na het afspoelen van mijn zonden, ook al had ik het niet gewild,
Werd ik plots omhoog gehesen en het water op getild.
Hoe verwonderlijk! dit gebeuren, ik krijg terstond de hik,
Dat mij zoiets overkomt, een ongelovige als ik!
Ik sta gewoon rechtop, hoef niets te doen aan evenwicht,
Want het afspoelen van je zonden maakt je blijkbaar vederlicht.
Ik moet het er nu op wagen en ik zet mijn eerste stap;
Maar mijn voet zinkt terug het water in en ik val voorover met een klap!
Het water is verraderlijk! maar ook behulpzaam toch, misschien;
Daar de mensen aan de oever nu mijn schaamstreek niet kunnen zien!