...
Hoog draaft de taal in pennenklets en lettergreep
alles wordt geplukt, kaal en ruw geklauwde stam
de oorsprong leeggezogen door hongerige wolven
de kleffe tepel druppelt treurig na, en ik jank voluit
wat een wereld, wat een geweld – klap - pang – bang
zie de meester vergenoegen met prietpraat en zweem
als pauw een trots boeket van vergankelijke reetveren
applaus klinkt van zwakhoofdige hellehonden als blaf
als laf, schoonheid van de FIJNZINNIGHEID afgelikt
zie de prutser gezwollen en pompeus, als ego’s egard
een felheid ongerijmd en idioot voor wie liefhebber is
van subtiliteiten en lichte snaar, o die botte bruuske
borsteligheid, welk nut is u als het niet de minachting is
ik jank, ja jank, want dikdoenerig geraas raakt mij
betreurd mij als dolken priemen in mijn oogbollen
o laat mij maar leven in ootmoed - niet in hoogmoed
F.