Het gelukkige meisje van dertien
Al wat je ooit kon zien
Altijd was ze blij
Ze voelde zich als een vogeltje, zo vrij
Nooit straf, nooit ruzie
Het gelukkige meisje Suzie
Maar op een avond woedde er een storm in huis
Ze wist het, er was iets niet pluis
Glasscherven op het tapijt
Haar vaders ogen vol met spijt
Op de grond, haar moeder, het bloed
Wat er mis was, dat wist ze maar al te goed
Ze dacht aan hoe het allemaal begon
Waar was de tijd dat ze gelukkig waren
Nog even keek ze naar de zon
En toen liet ze al haar angsten varen
Ze was zo blij dat ze het gebouw verliet
Zo blij was en de pijn voelde ze niet
Het laatste wat ze zag, een hoopje stenen
Toen deed ze haar ogen dicht en was ze verdwenen