Mijn neus gedrukt tegen de spiegel, fluisteringen kaatsen terug en komen keihard aan. Het lef niet hebben om mijn ogen te openen, wetend dat ik dan dingen zie die ik nu vergeet, weg prop als een grote kleverige sliert die constant aan mijn vingers zal blijven hangen. Het zingen van de buitenlucht verfrist maar de dofheid van de dag komt terug. Ik voel me dom als ik denk aan de vogels die de storm hebben ontweken, veilig in de thuishaven. Ben ik meegevlogen met de winden pure nepheid. Wetenswaardige waarheid. Geroosterd in een dikke laag zure jus die prikkelt in mijn neus. Mijn neus die wazige vlekken veroorzaakt, in de spiegel.