Je komt me onderweg tegen.
Onontkoombaar, traag en wellustig.
Ik luister, ik lach.
Aan één handeling, één woord heb ik genoeg.
Ik boetseer mezelf.
Ik ken elke zonde, elke fantasie. Van gruwelsprookje tot suikerwater.
Ik ben een meisje dat haar lichaam aan je opdraagt.
Nu jij,
lieg
ontmoet me, drogeer me, bijt me
verstoor mijn equilibrium.
Ik wacht, tot jij mij een altaar aanbiedt.
Ik wacht op de dag dat het vonnis zich zal voltrekken.