...
Ze vouwde met zilver, en droeg een wit wollen kleed
ze zat op mijn bank, alleen het zonlicht nog ontbrak
ik staarde naar haar, het decolleté was ‘n gulden spleet
en O, haar huid, zag zo zacht als room op zoet gebak..
Ik las haar deze woorden, het wollen kleed werd afgedaan
een glimlach, en een lichte schijn die in haar ogen gleed
ze wist nog vaag de letters die ooit model hadden gestaan
voor haar, toen de roep naar poëzie nog klonk als zegekreet
Ze liet zich verleiden tot een reisje oude tijd, O heerlijk heugen
in uw ogen blijft enkel nog het goede en het ware als rest bestaan
en zij zag de weggewaande rijm, wiens stilte was als leugen
want eenmaal in het hart, zal schrijvers’ stem nooit vergaan
En ik, die slechts spelen wilde, met woord met vinger met toets
hoorde plots die stem nieuw leven drinken, O blijde teugen
drink, drink, in dronkenschap, in roes! zie terug mijne roots
uw aanblik alleen doet mijn hand, al bezield, rijm verheugen!
En zo gebeurde dat wat als grap begon, in puur elan ontstak
stapte ik dapper in losbandigheid, zielsnaakt en blootsvoets
pakte ik haar en veer, O het was de Muzenzoon die tot haar sprak
en we vreeën op oude woorden, we reden weg in gouden koets
F.