Een bedroefd zieltje
Een eenzaam zieltje leefde in mij
Achter mijn blauwe ogen van glas
Staarde zij, diep ongelukkig,
Daar ik haar gevangenis was.
Ik was niet zoals
Het zieltje mij zou willen.
En ze verminkte me aldoor
Om de honger te stillen.
Haar verdriet was groot.
Wij waren geen vriendinnen.
Het putte mij uit,
En ook zij ging niet winnen.
Maar nimmer liet zij
ook maar één enkele traan
ook al leefde ze in mij
Een ellendig bestaan.
Zij besefte dat ik,
Haar last van het leven,
Haar nooit het verlangde
geluk zou geven.
Een onomkeerbaar plan,
Smeedde het zieltje toen.
Om voor altijd dat lelijke
lichaam weg te doen.