Hij leek zo geestig, charmant en open,
Eerlijk, invoelend en welbespraakt,
Nooit was hij zelfs maar sacherijnig,
Niet eens een tikkeltje lichtgeraakt.
Hield deuren netjes voor je open,
Zo goed als trouwmateriaal,
Had van die mooie volle wimpers,
En buikspieren zo hard als staal.
Viel in de smaak bij al je vrienden,
Belde met ‘ik kom wat later’,
Beloofde je de hele wereld,
En gaf je nooit een liefdeskater.
Maar god, wat was hij goed acteur,
Staaltje toneelspel eersteklas,
Want achter dat galante masker,
Zag niemand hoe slecht hij werkelijk was.