Spijtig,
Dat de oogst niet meer wordt binnengehaald,
Geen feest meer nadien,
En koppels in de schemerzon,
Kussend en verlangend,
Naar samenzijn onder de vallende bladeren,
Al strelend de nacht in,
Onder de lakens die plots zacht lijken,
In de donkere kamer met muren van hout,
Die kraken door de wind en regen,
En vuur dat onnodig brandt
Maar alles prachtig verlicht,
Naast de stoel waarop zijn broek hangt,
En de tafel
Waar haar lange rok langzaam afglijdt,
De klok tikt ritmisch mee,
En maakt het muisje in de hoek bang,
Die enkel maar wat wou eten,
Maar zich nu in een nog donker holletje bevindt,
En met verlichte oogjes kijkt,
Naar het rottende eten in de keuken,
In de met vet aangekoekte potten,
En het binnengehaalde eten in de zakken ruikt,
Terugkeert naar het gezinnetje,
Om warm te hebben.
Spijtig,
Dat er geen sneeuw buiten is,
Geen mensen ademroken,
En eenzaam door het bevroren landschap trekken,
Waar de takken nu laag hangen door de sneeuw,
De vorst de dieren in hun hol verstopt,
En elkaar laat verwarmen,
In een diepe roes,
Waarboven de natuur even wacht,
Het landschap stil staat,
Verlicht door een kille zon,
Even zonder hoop doch lieflijk glimlachend,
En de mensen van het opgeslagen graan brood maken,
Hout hakken voor het verwarmende vuur,
Dat het huis verwarmt.
Spijtig,
Dat de zon niet plots meer binnenvalt,
Alsof iemand vuur maakt in de hemel,
Dat bloemen doen ontwaken,
En mensen vrolijk maakt,
Geen dier slaapt nog,
De lakens voelen nog kil aan door de lange stilte,
Doch worden verwarmt door de glimlach op haar gezicht,
Aangekleed staart de boer naar het veld,
Ruikt het leven in de neus,
Voelt de natuur haar kater,
Na de roes waar de tijd stilstond,
En nu alles voorbijraast zoals de opgewonden hengst,
Die in het veld begint te galopperen,
En de grassprietjes onder de hoeven vertrappelt,
Kinderen openen de ogen,
Sommigen zelfs voor de eerste maal,
En voelen de warmte van hun moeder.
Spijtig,
Dat de zon niet meer brandt op mijn huid,
Wanneer het even windstil is,
En de wind op zich laat wachten,
Dan weer voorbijraast,
Naar de bomen vol rijpende vruchten,
Waar onderaan mieren druk bezig zijn,
Boeren op hun velden voelen dat de oogst nabij is,
Bereiden het feest voor,
De zware arbeid beloond zal worden,
Kinderen helpen mee,
Wanneer ze niet spelen onder de schaduw die het laken maakt,
Verschillen ontdekken,
En warme kusjes op de wang geven.