Uit 'Herboren' (doorlopend gedicht)
De strijd gaat voort
... Maar, iets wat bestaat laat zich niet verdringen.
Wat verdrongen wordt is weg,
maar komt langs een andere kant
zich op gaan dringen. Onbewust
overmeestert het. Wat verdrongen
wordt, wordt jaloers. Maar het is niet
jaloers, het wil enkel leven. Wat
bestaat, wat geschapen is, wil leven.
Wat verdrongen wordt overdrijft om
terug bij het leven, bij het bewustzijn,
te horen. Het zal datgene verdringen
waar het door verdrongen werd.
Ondertussen, het ik geleerd. Even
dwaas geworden, de ene zijde
boven de andere gesteld, zodat de
wereld wéér onevenwichtig is. De
strijd gaat voort. Wat verdrongen
wordt, wil leven. Eenzijdigheid, de
wereld lijdt aan eenzijdigheid. De
éénheid van de tweeheid. De
tweeheid die niet samenkomt, die
zich niet verenigd en elk apart
één blijft. Is eb belangrijker dan
vloed? Nee, zij zijn elkander gelijk.
Het één kan niet zonder het ander,
maar, dat is een aardse natuurlijkheid.
De éénheid van de tweeheid. De mens
en zijn Godheid: je zult meer zijn als
je in de appel bijt! Het ene gedeelte
wil zijn ander overtroeven. Terwijl ze
alleen maar heel kunnen zijn. De man
man, de vrouw vrouw, samen één. De
mens mens, de God God, samen één.
Zoals alles één is: dag en nacht,
eb en vloed, leven en dood, in zijn
natuurlijkheid. Zo, is het geschapen.
De natuurlijkheid is zo geschapen.
Gescheiden van elkaar, en toch één.
De ziel is één, zonder gescheiden te
zijn. De ziel in haar oorspronkelijkheid.
Voordat ze keek naar de lichamelijke
tweeheid. De ziel koos voor de
aardsheid. De waarheid van Moeder
Aarde, en volgde haar vrouwelijke kant.
Terwijl haar mannelijke kant naar het
onzichtbare werd verdreven.
Onbestaande, want men
zag het niet.