Uit 'Herboren' (doorlopend gedicht)
Hij is vrij
... hij heeft de dualiteit erin gekregen.
Satan, de eerste kracht die niet
meer samenwerkte. De eerste
tegenstander die voor het eerst
de twee-eenheid van alles, door
God zo geschapen, spliste in
twee eenheden. Zijn macht, die
telkens zou vernietigen. Door het
bewustzijn van ik tegenover jou.
Telkens vernietigen. Door het ik geleid,
loopt altijd uit op vernietigen. Het
geschapene misbruikt. De
jaloersheid, zelf niet de schepper te
zijn van wat volmaakt inéénzit. Ik, komt
dan op de proppen. Ik kan dat ook! Hoe
volmaakter het werk, hoe dieper het
gevoel van het ook te kunnen. En zij
doen na wat de meester heeft geheid.
Het ik, dat groter dan de meester wil
zijn. Dat wat onwrikbaar vaststaat
losgooit, om aan te passen aan zijn
eigen kunnen. De palen, de wetten, die
toch blijven, want ze zijn vast-gesteld.
Men kan niet vernietigen, want het wordt
altijd weer hersteld. Tot wat dient
vernietiging dan? Tot lijden, omdat
het ik niet verder kan kijken dan zijn
eigen onnozelheid. Het willen heersen
waar het nederig moet zijn. Moet, omdat
het de macht niet heeft, hoe graag hij
die zich ook aanmeet. Alléén, hij die
dienen gaat krijgt de kracht te scheppen
zoals geeneen hem voordeed. Door het
zelf geleid ziet hij verder, hij legt zich
neer bij de wetten en dient hen. Hij
moet niet meer op gaan letten. Hij is
vrij, hij leeft in de beperking die geen
beperking is. Vrijheid, is leven volgens
de wetten. Al het geschapene weet
wat de wetten zijn. Alles, leeft ernaar.
Behalve de mens, die de éénheid
van de dualiteit miskent. Het ik
heeft hem misplaatste
rechten gegeven.