Uit 'Herboren' (doorlopend gedicht)
De drenkeling
De drenkeling. Hij ligt daar.
Anders, een spat water doet je
gillen dat het nat is! Nu, de
uitgewaterde golven maken je
terug altijd nat. Doordrenkt.
Je reageert niet. De moeheid
laat je dit niet meer constateren.
Je voelt het nog, maar het kan
je niet meer deren, het kan je
niet meer schelen. Tot voor
kort nog, je was nog in de weer
om je boot, je afgetakeld wrak,
nog drijvend te houden. Tot
het eindpunt. Afgeknakt. Het is
bereikt. Het doel is bereikt. Je
laatste snikje ik uit je ribben
geramd. Het zelf heeft je tot
hier gebracht, anders had je
allang opgegeven. Aangeland.
Nu moeten anderen je het leven
geven. Een ander mens geworden,
de totale uitputting heeft je de
kracht gegeven het laatste restje
ik los te laten. Je lichaam ligt
daar op het strand, halvelings nog
in het water, zonder je ik dat steeds
wou hebben hoe het moest. Je
tegenhield te vertrouwen op het ik
door het zelf aangebracht. Het ik
heeft je angst doen hebben, door je
de verkeerde dingen te doen
denken over het natuurgeweld dat
je overkwam. Het ik dat je wou doen
ophouden te varen naar het zelf
aan de overkant. Het wou je
vastkluisteren aan de wereld van het
ik, zodat je vastgeklonken was. Vast,
heel vast. Zodat je moeite zou
moeten doen om los te laten.
Onoverkomelijke moeite. Zoveel
moeite, dat men je gek verklaart als
je eraan begint. En als je begonnen
bent wordt men kwaad op je, want
je bent op weg en zij blijven in de
wereld van geluk en ongeluk dat
het leven doet lijden. Ik ontsnap eraan
is het leidmotief. En ze doen vanalles
om aan het lijden te ontsnappen.
Ze gruwelen met leugens.