Eens zag ik een schim in ’t bos
De gedachte van die schim liete me ni meer los
Het schim dat in ’t bos was verschenen
Was zo rap weg, zo rap verdwenen
Al zoekend naar wat het was
Kwam ik aan, bij die plas
De plas waar ze bovenop zweefde
De plaats waar ze me de nieuwsgierigheid geefde
Een waterplas tussen de bomen, meer stond er niet
Een waterplas, op de plaats waar ze me verliet
Aandachtig keek ik naar de plek
Vond ’t eigenaardig, vond ’t gek
Alle gedachte spookte helemaal in men hoofd
Wie zou dat zijn? Die me heeft gestoord?
Ik zou graag weten wie dat was
Dat meisje op die plas
Dichter bij de plas gekomen
Wist ik niet wat mij was overkomen
Jij had men ziel volledig overgenomen
Ik voelde me bloed niet meer stromen
Zonnestralen vallen op de plaats waar je stond
Een gouden armband is wat ik vond
In dat armband stond een naam geschreven
Wis ik wie je waart, kon ik dit teruggeven
Een naam, zo mooi, ‘k wist meteen wat je was
Je moest een engel zijn, die stond op die plas
Een naam die fonkelde in je oren
Dat je ’t bleef uitspreken,om ’t nog es te horen
Nu stond ik daar, met die armband in men hand
Met men voeten in het geel verstuift zand
Hopend dat je zou terugkeren
Dan zou ik u als een godin vereren
Uren wachtend bleef ik staan
Vele uren waren vergaan
Hopend dat je zou terugkomen
Kon ik je met een kusje belonen
Gewacht, gewacht heb ik gedaan
Maar eeuwig kon ik niet blijven staan
Met een traan in men hart ging ik naar huis
Waarom kwam je niet?
De bladeren vallen zachtjes van de bomen
Over u zou ik wel eeuwig kunnen dromen
Ik vraag me af; wie zijt ge? Wie?
Ik vraag me af; kan ’t zijn dakje nog es zie?
Niets kan m’n gedachte aan jou nog stoppen
Vele dagen dacht ik aan jou
Ook niet wil ik men gevoelens voor u verstoppen
Ik weet wa ’k voel, en da ’s da ’k van je hou
’t Ware maanden geleden dak je had gezien
Je probeerde u te verstoppen dacht ik mesgien
Er was mesgien niemand die zo van je heeft gehoude
Mesgien kon je dit ni, ’t was mesgien ni wa ge woude
Jaren gingen zelfs voorbij
Denken over u verminderde
Was er iets mis? Lag ‘t aan mij?
Wat was ’t dat u komen hinderde?
Heel men leve heb ik nu gewacht
Dat ik je nog es zou zien had ik gedacht
Nooit van men leve heb ik je nog gezien
Had ik dit nu alles wel verdiend?
Men dood naderde en al waar ik nog aan dacht was aan jou
Jij waart de enigste wie echt vertrouw
Maar nu, nu dak hier al sterveld ligt
Hier al schrijvend men gedicht
Ben nu al een week bij de hemel op bezoek
Ben nu al zolang naar jou op zoek
Al die tijd, waar hebt ge toch gezeten??
Ge kunt ni rade hoeveel’k heb gelede
Na maande dolen in da groot paleis
Heb ik gevonde wa ik zocht
Dakje heb gevonde stel ik heel op prijs
Had bekans men ziel verkocht
Samen zitten we bij elkaar
Ze keek naar mij, en ik naar haar
Diep in elkanders ogen ware we verdronken
Doch men moed was me wel men sjoene in gezonke
Houden met heel men hart was wa’k deed
En nog geen seconde da dat me speet
De mooiste gedachte waar ik kon van dromen
Waren toch wel uitgekomen
Ceke