Ik heb je nooit gekend,
ik heb nooit meer geweten
dan dat je moest bestaan.
Ik wist niet eens je naam,
want die heb jij niet gekregen.
Toch wist jij waar ik was
als ik je wilde roepen
en gaf je altijd antwoord
op de vragen die ik stelde
“Hoe is het in de hemel?”
Jij was er altijd als ik lachte
en troostte mij als ik moest huilen
omdat ik nooit begreep
wat ik nu weer
had fout gedaan.
Jij beschermde mij altijd,
in het donker, als ik bang was
om morgen weer
naar school te gaan.
Jij hebt nooit geoordeeld
over wat ik voelde,
wat ik dacht, wat er was.
Jij was altijd al mijn sterke grote broer
hoewel onzichtbaar voor mijn klas.