'S avonds als ik fiets,
Dan denk ik aan jou.
De wind waait hard,
En ik voel de kou.
Je bent zo ver,
En ik mis je zo,
Maar dan kijk ik omhoog,
Naar de lichten omringd door indigo.
Tussen hen in is er één,
En dat ben jij,
Naar jou fiets ik toe,
Ik heb je nooit in m'n zij.
Met muziek in mijn oren,
Zit jij in mijn hoofd,
Jij en ik bestaat niet,
Maar het gaat om wat je gelooft.
Op zo'n moment,
In de winterkou,
Ben je heel ver,
Maar denk ik me bij jou.
Het is niet veel waard,
Maar het is tenminste wat,
En het levert toch iets op,
Dat ik de lange fietstocht naar huis,
Eventjes vergat.