Twee donkere reeënogen
Verborgen in het stuikgewas
De dag verdwijnt, indigo komt
Ze volgt de sporen van de nacht
Enkel vertrouwend op zichzelf
Ze wordt vereerd, veracht, gevreesd
Terwijl de maansikkel schittert
Diana, dochter van het woud
Tegelijk moeder van het wild
Ze verdwaalt in haar groen paleis
Op jacht naar liefde, ijle prooi
Welke boom verbergt tederheid?
Waar schuilt het jong van de passie?
Maanlicht toont haar het juiste pad
Kust zachtjes haar zilveren kroon
De hemel weet, slagen zal ze
Geen bliksem die haar tegenhoudt
Zoekend naar de man die haar temt
Ze zal hem uit de mist halen
Ondanks het doolhof in haar geest
Het labyrinth zonder einde
Twee kastanjebruine kijkers
Doorpriemen de dichte nevel
Nooit zal ze de ogen sluiten
Tot ze haar eigen jager vindt.