Sta mij toe u te schrijven wat mij bezig houd,
haal de blokkade voor de snaren weg en laat mijn vingers spelen,
ver weg zwevend in het niets-zijn.
Laten wij verandering in konijnen die elkaar vervolgen voor sla,
laat mij rusten in de toekomst, geloven in het verleden,
uw woorden zijn niet geruststellend meer,
dwingen een enorme hoeveelheid stilte af,
niets is nog wat het geweest is, uw jongensachtige blik,
uw teddybeer doet het met de mijne, boven op het balkon.
Laten wij verlangen naar de stoeptegels voor mijn huis,
ik heb ze jaren geleden vergeven dat ze er waren,
doods en onherroepelijk, onverstoorbaar geördent.
Uw haar zou er af geschoren moeten worden
zoals mijn broer zijn haar eens afschoor met mijn handen.
Lang geleden lag hij in mijn handpalm naa de maan te kijken,
mijn onverwoestbare broer, afgenomen door de liefde,
de gangen in in het huis van mijn gedachten
zijn gevult met kopieën van het eens zo kleine kind dat leefde,
geen toekomst, geen zekerheid zonder verleden, mijn vriend.
Vergeef mij, ik denk een stuk minder systematisch,
het is de schuld van uw nek, gebogen verlangen naar uw stem,
ik heb gehouden van de onschuld die de vlaggetjes mee brachten,
het is te lang geleden dat u uw wenkbrouwen optrok
om te constateren dat het wortel-tijd is, geen samenhang van minuten,
uw gezicht staat scheef op uw hoofd, het is daarom, denk ik,
dat alles zo traag voorbij trekt, dát is dít niet waart.
Lach mij toe met uw jongensachtige blik en laten we, één keer nog dan,
tikkertje spelen in het hoge gras.
De toekomst brengt wat hij gekocht heeft gister,
en (god, ik haat dit gedeelte) ik heb altij van u gehouden!
Ik luister, nogsteeds, onder het genot van een rood wijntje
naar je dichtsels en dierlijke geluiden vanaf het balkon.