Haast je,
Haast je, mijn lief.
Kom vlug naar me toe –
ik wacht op je,
zo lang al nu.
Ren,
zo hard als je kan, mijn lief.
Ren me tegemoet,
ik verwacht je al.
Ik mis je, mijn lief,
en ik kijk er naar uit je eindelijk te zien.
Eindelijk te weten
hoe je eruit ziet
en hoe je bent.
Zal ik je herkennen, mijn lief?
En als ik je plots ergens tegenkom –
zal je het weten? Zul je het zien?
Kom je dan naar me toe
en onthul je me wie je écht bent;
mijn prins, mijn lief?
Of zullen we beiden
te bang of te verlegen zijn
om elkaar aan te spreken –
en gewoon doorlopen
zonder het te beseffen?
En zelfs als we samen zijn, mijn lief,
zal het dan goed gaan?
Hoe moeilijk zal het zijn?
Het pad der liefde
loopt niet over rozen,
maar bevat des te meer doornen.
En als we elkaar
dan eindelijk ontmoeten, mijn lief,
durven we het pad dan samen te nemen?
Of zullen we,
nauwelijks genezen
van de vorige poging,
het risico niet durven lopen
ons weer te bezeren aan
de doornen op het pad?
En daarom dan elk onze eigen weg gaan?
Oh, jazeker mijn lief,
mijn wonden zijn genezen.
Maar het pad wil ik voorlopig
even niet meer betreden –
de doornen lijken me nog te scherp.
Dus doe maar langzaamaan,
mijn lief.
Neem je tijd en haast je niet.
Dus ga maar lekker traag, mijn lief.
Ik wacht wel op je,
aan de ingang van het pad.
En als je er dan eindelijk bent,
en ik ben er even niet,
wacht jij dan ook op mij?