Altijd als ik naar oma ging,
werd ik heel erg verwend.
Altijd als ik bij haar op schoot zat,
lachten we samen.
Altijd als we tv keken,
waren we stil.
En altijd als we samen op de bank zaten,
haalden we herinneringen op van vroeger.
Altijd als ik haar nodig had voor school,
schreef ze een stuk voor mij.
Altijd als ik ziek was,
maakte ze een warme kop thee voor mij.
Altijd als ik jarig was,
kwam ze naar me toe.
Maar wat ze altijd deed,
was lief zijn voor ons allemaal.
* Dit gedicht heb ik geschreven nadat mijn oma was overleden. Ik heb dit in de kerk met de dienst voorgelezen.