Het lachen was hem vergaan, de kwelling kwam op en zijn hart bleef stil staan.
Zijn demonen fluisterden in zijn oor dat zijn laatste uur had geslagen, de pijn vervulde zijn ziel en hart.
Het was pure horror om van binnenuit opgevreten te worden door knagende angsten en helse verschrikkingen waar geen naam voor bestaat.
Het was in die dagen dat hij zichzelf niet meer schoor, de duisternis zijn ogen vulde en hij zichzelf verloor.
Nooit nog zou hij dezelfde persoon ooit terug zijn, de persoon die hij graag zag, maar die besloot een ander te zijn.
Wat overbleef was iets onmenselijks, niet meer van deze wereld.
In deze geest was liefde vervangen door haat, zijn geloof in het goede was nu de weg naar het kwaad.
Het was gewoon een ander uitwerpsel van deze vervloekte gemeenschap, een nieuw creatuur, een nieuw monster.
Het enige wat hem nog restte was het tellen van de dagen met een vooruitstarende blik.
Levenloos, gevoelloos als een lijk in levendige lijve.
Zo verteerde dit leven zijn laatste levensadem, op weg naar de hel der eeuwige duisternis, waar schimmen en schaduwen zijn angsten weerspiegelden in zijn dode ogen, afgesneden van deze werkelijkheid.